Therese van der Welle werkt al ruim tien jaar in de huisartszorg en maakte een carrièresprong van praktijkondersteuner naar verpleegkundig specialist. In huisartspraktijk De Hoefslag in Barendrecht runt ze inmiddels een bijna volledig eigen spreekuur, waarin ze alles van complexe ouderenzorg tot gynaecologische klachten behandelt. Therese laat zien hoe een verpleegkundig specialist de eerste lijn kan versterken, maar ook welke uitdagingen er zijn. Hoe vult ze haar rol in? En hoe ervaart ze de eerste lijn?
Je werkt inmiddels alweer een tijdje in de huisartszorg?
‘Ruim tien jaar. Ik begon ooit als verpleegkundige op chirurgie in het ziekenhuis. Fysiek zwaar werk, onregelmatige tijden. Daarom ben ik overgestapt. Eerst was ik triagist op de huisartsenpost. Vervolgens ben ik POH-somatiek geworden. Dat heb ik acht jaar gedaan. Ook daar liep ik op een gegeven moment tegen grenzen aan. In het alleen verlenen van chronische zorg mistte ik uitdaging. Terug naar het ziekenhuis was geen optie, dus ben ik de opleiding tot verpleegkundig specialist gaan doen. Een pittige studie, maar ik heb er geen seconde spijt van gehad.’
Je bent in dezelfde praktijk gebleven?
‘Ja. Toen ik net klaar was werd onze praktijk overgenomen. Nieuwe praktijkhouder, nieuw team, maar ik ben gebleven. Inmiddels draai ik daar een bijna volledig spreekuur en werk ik prima samen met de nieuwe huisarts.’
Wat houdt dat spreekuur in?
‘Ik zie als regiebehandelaar vooral complexe ouderenzorg en veel gynaecologische klachten. De huidige huisarts heeft daar niet veel affiniteit mee, dus ik ben me erin gaan specialiseren: spiralen plaatsen, verzakkingen beoordelen, overgangsklachten. Ik heb een paar dagen meegelopen op de poli in het ziekenhuis om scherp te krijgen wat ik zelf kan en wat ik moet doorverwijzen. Daarnaast zie ik ook van alles tussendoor: KNO, longen, urologie. Neurologische of psychische klachten vind ik soms nog lastig, dus daar overleg ik nog geregeld over. Maar verder vind ik het leerzaam mijn spreekuur steeds verder uit te breiden, ookal is dat soms iets buiten mijn comfortzone.’
Hoe reageren patiënten?
‘In het begin was er wel een overgang. Gelukkig werkte ik hier al als POH, dus veel patiënten kenden me al. En tijdens mijn opleiding zat de huisarts er vaak bij. Patiënten hebben mijn ontwikkeling dus stap voor stap meegekregen. Soms krijg ik de vraag: dan leg ik uit wat mijn rol is. Dat ik behandelaar ben, zelfstandig werk, maar altijd kan overleggen.’
En hoe is het contact met andere huisartsen?
‘Dat was wel even wennen. Vooral andere huisartsen uit de regio vonden het in het begin ingewikkeld. Ze zeggen geregeld: “Een master van twee jaar? Weet je wel hoelang ik gestudeerd heb?” En dat snap ik ook. Maar ik werkte hiervoor ook al tien jaar als verpleegkundige en heb veel klinische ervaring. Binnen onze praktijk en het gezondheidscentrum ben ik inmiddels volledig geaccepteerd. Wij nemen als praktijk ook waar in de Hagro. Van mijn aanwezigheid plukken aangesloten praktijken dus ook de vruchten.’
Ben je de enige eerstelijns VS in de regio?
‘In Barendrecht wel. We hebben een klein netwerkgroepje in de regio, maar er zijn er weinig. In heel Rotterdam ken ik er maar zes. Veel verpleegkundig specialisten kennen de eerste lijn helemaal niet. En omgekeerd weten huisartsen ook vaak niet wat een VS precies doet. Dat zorgt voor veel onduidelijkheid en wederzijdse aarzeling.’
Ook omdat het takenpakket niet zo strak omlijnd is?
‘Precies. Als ik ergens anders zou solliciteren, zou ik mijn eigen functie helemaal moeten vormgeven. Veel huisartsen vragen in een vacature een VS voor “complexe ouderenzorg”, en dat is het dan. Terwijl ik ook prima een baby kan beoordelen. De functie wordt vaak te smal gepresenteerd, terwijl het juist heel breed is. En huisartsen weten niet altijd wat ze kunnen overlaten. Mijn advies: ga als huisarts het gesprek aan met de kandidaat VS en kom samen tot een takenpakket en ontwikkelroute. En ga als VS zelf ook opzoek naar je persoonlijke interesses. Van jezelf doorontwikkelen word je blij!’
Mag je wel alleen werken?
‘Volgens de wet niet helemaal. Er moet formeel een arts beschikbaar zijn voor overleg en ruggenspraak. Een waarnemer is dan makkelijker, maar die biedt geen continuïteit. Ik wel. Ik ken de patiënten goed en zij mij. Op woensdag draai ik gewoon de praktijk. De huisarts is dan thuis, maar als ik hem nodig heb, is hij er in een kwartier. En dat werkt prima. We hebben duidelijke afspraken: als ik heb nodig heb, dan neemt hij de telefoon op en komt zo nodig naar de praktijk.
"Sinds ik als regiebehandelaar werk, zijn we qua populatie flink gegroeid. We draaien regelmatig met dubbelspreekuren."
Dat klinkt als vertrouwen.
‘Ja. En doordat ik veel overneem, kunnen we als praktijk ook meer patiënten aan. Sinds ik als regiebehandelaar werk, zijn we qua populatie flink gegroeid. We draaien regelmatig met dubbelspreekuren. Laatst was ik een paar dagen vrij en toen zei de huisarts: “Niet te doen in m’n eentje.” Dat snap ik. Mijn consulten duren meestal 15 tot 20 minuten. Dat is prettig voor mij én de patiënt.’
Hoe is de samenwerking met andere disciplines?
‘Heel goed. Zeker op het vlak van ouderenzorg. Ik schakel makkelijk met de casemanager en thuiszorg, omdat ik hun wereld goed ken. Dat ontzorgt de huisarts enorm.’
Wat zou je andere huisartspraktijken adviseren?
‘Laat een verpleegkundig specialist meebepalen hoe de functie eruitziet. Zoek een match tussen wat de huisarts minder leuk vindt en wat de VS juist interessant vindt. En durf het breed te maken. Niet alleen “ouderenzorg”, maar juist die combinatie van generalistisch werken, met eigen verantwoordelijkheden.’
"In de huisartsenzorg ben je juist generalist als VS. Dat spreekt mij enorm aan. Die afwisseling is zó leuk.’"
Je hebt ook in het ziekenhuis gewerkt. Wat is voor jou het verschil?
‘In het ziekenhuis werkt de VS heel gespecialiseerd. Daar kun je gericht de diepte in als het gaat om buikchirurgie of borstkanker. Als een soort zaalarts die ook poli doet. In de huisartsenzorg ben je juist generalist als VS. Dat spreekt mij enorm aan. Ik zie ieder kwartier iemand anders: een oorklacht, een beeninfectie, een overgangsprobleem. Die afwisseling is zó leuk.’
Ervaren patiënten dat ook zo?
‘Steeds meer. Al blijft het soms verwarrend. “O, ik dacht dat ik de dokter zou zien.” Daar moet je mee leren omgaan. Vertrouwen opbouwen kost tijd. En je moet ook stevig in je schoenen staan. Als POH volgde ik alleen richtlijnen. Nu moet ik naast de NHG zelf nadenken en puzzelen. Vijf differentiaaldiagnoses opstellen. Ik heb ook mijn onzekere momenten. Dan denk ik: heb ik niks gemist? Maar als de puzzel niet klopt, overleg ik. En meestal klopt-ie dan toch.’